Vals goed
In Vals Goed is de hoofdrol weggelegd voor De Beemden, een uitgestrekt stuk bouwgrond in Loverbeek, een groot dorp tussen Gent en Sint-Niklaas. Dit begerenswaardige perceel is de twistappel tussen twee politieke tegenstanders. De ene wil er - onder groot protest van de buurtbewoners - een reeks serviceflats bouwen. De andere heeft er zo zijn eigen plannen mee. Maar dan vindt men op De Beemden een gruwelijk verminkt vrouwenlijk. Eesrt denkt de politie aan een passionele misdaad, maar dat denkspoor moeten ze snel verlaten.
Het onderzoek komt in een stroomversnelling terecht als pastoor Moens bijna per toeval op enkele ongerijmdheden stuit in het verhaal van een asielzoeker de tijdelijk in het dorp woont. Plots blijkt Loverbeek niet alleen het toneel van financieel gesjoemel, intrige en verraad, maar ook van een internationaal terrorismecomplot. Of hoe de globalisering niets of niemand onberoerd laat.
Bestel nu dit boek!
Gratis levering in België en Nederland.
- Vals Goed
- Paperback
- 327 pagina's
- ISBN 9789022322062
- Augustus 2007 - Manteau
- Omslagontwerp © Wil Immink
Leesfragment - Vals goed - Marc Cave
‘Zou toch niet mogen, hé Karel...’ Rechercheur Van Walleghem van de gedecentraliseerde federale gerechtelijke politie, directie Dendermonde, draaide de op A4 formaat afgedrukte kleurenfoto’s één voor één langzaam om.
‘Ben jij daar weer! Herlees liever het verslag van de wetsdokter. Dat is nuttiger dan je ogen te verslijten op die foto’s. Die vertellen ons toch niks meer.’
‘Zelfs dood zie je dat dit een mooie vrouw was.’ Er klonk spijt door Toine Van Walleghem’s stem. Hij klopte de foto’s samen en legde ze voorzichtig, als in een laatste eerbetoon, op de rechterhoek van de tafel.
‘Werken op de afdeling moordzaken resulteert bij jou duidelijk in morbide afwijkingen. Weet je dat er een woord bestaat voor het kicken op lijken? Necrofilie, is dat. Dat is een sexuele afwijking waarvoor je dringend psychiatrische hulp nodig hebt. Man toch!’ Karel Janssens, net vijftig en commissaris bij de gerechtelijke politie van Dendermonde, kreeg het op de heupen. Maar niet alleen van het gedoe van zijn medewerker. Dat verdomde dossier schoot niet op. ‘Als het je hier niet bevalt, heb je keuze te over. Er zijn interne vacatures ten overvloede. En er zijn genoeg mensen die graag op joùw stoel willen zitten.’
‘Sorry, chef.’ Uit ervaring wist Toine dat hij zich best zo klein mogelijk maakte en bij wijze van spreken één werd met het vale muurbehang als de baas in een rotstemming was. Liefst wilde hij zo snel mogelijk verdwijnen naar de kamer die hij deelde met drie andere rechercheurs. Maar hij was voor iets anders dan de foto’s, de werkkamer van zijn chef binnengewandeld. ‘Ga je buiten eten of wordt het een broodje?’
‘Ik heb een broodje smoss besteld.’
‘Dan blijf je dus hier...’
‘Godverdomme, Van Walleghem, ben je vanmorgen achterlijk wakker geworden of zo? Als ik zeg dat ik een broodje heb besteld, ga ik toch niet buiten eten!’ Janssens’ ogen vonkten. Hij kon het niet hebben dat een medewerker blijk gaf van domheid. De politie kreeg al genoeg verwijten in die richting. Van zenuwachtigheid en uit gewoonte voelde hij of zijn strikje recht zat. Hij was op dat vlak een onvoorwaardelijke supporter van Elio di Rupo, de voorzitter van de Parti Socialiste, die ook nooit zonder rondliep. Maar daar hield iedere overeenkomst op. Ik ben weliswaar een flik, maar geen flikker, was de geijkte uitspraak van de commissaris als hem voor de zoveelste keer voor de voeten werd geworpen dat hij di Rupo imiteerde.
‘Sorry, chef,’ echode Van Walleghem. Hij overwoog of hij het kon maken bij de Italiaan te gaan eten en Janssens met zijn rothumeur achter te laten. Als hij verdween zou het er voor de rest van de dag niet plezieriger op worden. Maar dan dacht hij aan die blonde serveerster die daar sinds enkele weken in dienst was. Ze had hem de laatste keer heel aanmoedigend toegelachen. En uiteraard had hij zijn arsenaal van charmewapens niet ongebruikt gelaten. Hij dacht dat indien hij vandaag daar weer een pizza ging eten, er een afspraakje inzat. ‘Ik ben ten laatste tegen half twee terug.’
‘Alsof ik niet weet dat je dat blonde stuk op het oog hebt. Ik ben rechercheur en met veel meer ervaring dan jij!’ Hij lachte zijn medewerker schijnbaar welwillend toe. ‘Ik blijf wel op post om verder te roeren in die moordzaak in Loverbeek.’
Toine Van Walleghem besefte opgelucht dat de bui over was. Hoewel. ‘Ik blijf vanavond langer. Dan kunnen we samen alles nog een keer overlopen.’
‘Het is al goed. Ga je nieuwe lief maar versieren.’ Karel Janssens glimlachte stijf. Het was niet omdat hij de man af en toe de huid vol schold, dat hij Toine niet mocht. Hij werkte bijna vijf jaar met hem op de afdeling Moordzaken in Dendermonde. Eigenlijk sinds de politiehervorming. Hij had hem leren waarderen als een secure rechercheur die - eens hij iets op het spoor was - niet meer losliet. Daarin herkende hij zichzelf van dertig jaar geleden. Toen was hij de jonge Turk die, nauwelijks droog achter de oren, de zwaarste misdaden ging oplossen. Dat idealisme, dat hijzelf intussen kwijt was, vond hij bij Van Walleghem terug. Hij twijfelde er niet aan dat Toine voorbestemd was voor een carrière met hoofdletter bij de gerechtelijke politie. Alleen zijn zwak voor vrouwelijk schoon speelde hem soms parten. Zoals nu. Voor de buitenwereld leek hij geconcentreerd de foto’s van het lijk van Arlette Lepoutre te bestuderen. Maar in plaats van te focussen op een detail dat hen totnogtoe misschien was ontgaan, braakte hij zever over hoe mooi die vrouw wel was. Ergerlijk, want kinderachtig, niet professioneel.
‘Tot straks dan.’ Met de staart tussen de benen glipte Toine de kamer uit.
‘Hm.’
Het dossier van de moord op Arlette Lepoutre lag verspreid over zijn brede werktafel. Het omvatte intussen een heuse collectie gekleurde mappen. Getuigenverklaringen. PV’s over het paar huiszoekingen. Resultaten van het forensische onderzoek. Een map met de correspondentie tussen hemzelf en de onderzoeksrechter. Janssens keek met een diepe zucht op zijn polshorloge. Tien na twaalf. Zijn broodje kon ieder ogenblik arriveren. Hij voelde of zijn strikje goed zat en reikte toen naar een maagdelijk wit blad. Alles nog eens op een rijtje zetten, had Toine het genoemd. Voor de hoeveelste keer? Hij trommelde met zijn balpen een ongeduldig melodietje op het bureaublad. De moord op Arlette Lepoutre was zo een van die lastige dossiers die om het paar jaar bij hem terecht kwamen. Eerst leek alles voor de hand te liggen. Een passioneel drama. Haar vriendje had haar om een of andere reden omgebracht. Overigens, de meeste moorden gebeurden uit hartstocht, niet uit hebzucht. Een bedrogen echtgenoot, een oudere vrouw die verliefd wordt op een jonge vent en daarom van haar man af wil waarmee ze al twintig jaar is getrouwd... Maar al vlug bleek in dit dossier de waarheid anders te zijn. Wat de échte waarheid was, dat wist hij niet. Nog niet. Maar dat haar vriendje haar niet had vermoord, dat stond intussen vast als een paal boven water. Die had een alibi waar je de Eifeltoren kon op bouwen.
‘Ne smoss voor meneer de commissaris!’ De deur vloog open en een agent gooide het in een servet verpakte broodje zowat voor zijn neus neer.
‘Gaat het een beetje!’ Maar de man was al weg. Karel Janssens zuchtte en draaide zich naar achter om uit zijn boekentas zijn thermosfles te pakken. Hij kon het spul dat hier uit een automaat stroomde nauwelijks drinken. Dat was geen koffie. Je kon weliswaar in alle combinaties kiezen tussen zwart, met melk, met suiker, groot en klein. Maar uit datzelfde plastic buisje stroomde ook hete chocomelk en tomatensoep. Alleen de idee dat zijn geliefkoosde drank in de buik van die machine op eenzelfde manier werd klaargemaakt als al die andere hete troep, was er teveel aan. Zorgvuldig draaide hij de afsluitdop los, plaatste die omgekeerd op tafel en schonk zich een kop uit. Hete damp kringelde traag naar boven. Hij trok het elastiek van het broodje smoss, legde het servet uitgespreid op tafel en nam een grote beet er zorg voor dragend dat geen kruimels op een vel uit het dossier terecht kwamen.
Haar vriendje had het dus niet gedaan, maar wie dan wel? Terwijl hij ongegeneerd smakte, dacht Karel Janssens aan de laatste ontwikkelingen. De brief die het slachtoffer enkele dagen voor haar dood aan haar moeder had gericht waarin ze een van de plaatselijke potentaten zwaar beschuldigde, wierp natuurlijk een compleet nieuw licht op de zaak. Hoe heette die man ook alweer? Hij verschoof enkele papieren tot hij de brief van Arlette voor zich had liggen. Van Steirteghem, las hij van de gele post it die aan de brief kleefde. Ja, nu wist hij het weer. Sinds de laatste gemeenteraadsverkiezingen was die de voorzitter van het OCMW van Loverbeek. Of all places!, schamperde hij. Niet dat per definitie moord in zulk een dorp was uitgesloten, maar in het gerechtelijke arrondissement Dendermonde, gebeurden de meeste kapitale misdaden in steden als Aalst of Sint Niklaas. Loverbeek, parel van het Waasland. Hij glimlachte bij de herinnering aan het bord dat de dorpskern aankondigde, toen hij de eerste keer ter plekke kwam.