Was het intussen twee of drie weken terug dat Timmermans hem die bijzondere opdracht had gegeven? Het moesten er drie zijn, besloot hij. Want intussen was zijn kleindochter verjaard en dat was nu, morgen, twee weken geleden. Die briefing dateerde van daarvoor. De tijd vloog, maar dat was geen nieuws. Het was een lange vergadering geweest, daar in Brussel, in dat muffe lokaaltje zonder ramen in de kelderverdieping. Hij wist dat de Staatsveiligheid daar gewoonlijk targets, zoals ze die noemden, op de rooster legde. Dat waren personen die om de een of andere reden door de mangel werden gehaald. Hij was daar niet bij ‐ als informant hoorde hij in het andere kamp thuis ‐ maar het was een beveiligde ruimte zodat onder andere afluisteren niet mogelijk was. Timmermans had de hele tijd doorgerateld. Niet dat hij zoveel informatie had verstrekt. Het was vooral lucht verkopen. Een brede uitleg over een grote dreiging die in de nabije toekomst het Noorden van België zou treffen, georkestreerd vanuit het Midden‐Oosten en op basis van uiterst vertrouwenswaardige intel. Zonder ernaar te vragen, had hij geconcludeerd dat de Mossad de bron was. Dat was altijd zo als ze spraken over uiterst vertrouwenswekkende info. Die mensen waren zo doorzichtig als wat. Van hem werd verwacht dat hij dringend, maar zo onopvallend mogelijk, geselecteerde moskeeën, theehuizen en islamitische centra ging bezoeken om uit te vissen of er geruchten over een of andere aanslag of terreuractie de ronde deden. Dat was leuk werk. Als freelancer werd hij betaald op basis van het aantal gepresteerde uren. Nu alles hoogdringend was en van hem verwacht werd dat hij ook ’s avonds laat en in het weekend zijn beste beentje voorzette, opende dat bij wijze van spreken de deur tot quasi onbeperkte aanrekeningen: uren en kosten waren geen probleem! Dat had Timmermans wel vijf keer herhaald. Maar dat had hij de allereerste keer al goed begrepen.
Salim Burhanni was afkomstig uit Westelijk Tunesië, waar ze een Arabisch dialect, Derija, praatten. Hij was geboren in Naftah, een woestijnstadje niet ver van de Algerijnse grens, en was de jongste uit een gezin van zeven: drie jongens en vier meisjes. Zijn twee oudste zussen waren al uitgehuwelijkt toen hij naar Tunis vertrok om werk te zoeken. In tegenstelling tot zijn broers en zussen, had hij in het dorpsschooltje leren lezen en schrijven; als benjamin heb je nu eenmaal voordelen. Niet dat hem dat eerst zoveel profijt had opgeleverd. In de hoofdstad werkte hij enkele maanden als hulpje in een leerlooierij. In de openlucht, in tientallen kuipen gemetst uit gebakken steen, werden koeienhuiden eerst ontdaan van vlees‐ en andere resten, dan in run (gemalen eikenschors) geweekt tot ze mals waren en tenslotte zacht geschuurd en gewalst. Zijn taak was het de verse koeienhuiden die vaak nog onder het bloed zaten en die meer dan 30 kg wogen, met een ossenwagen vanaf het slachthuis aan te voeren. Dat was zwaar werk. Al na een week had hij besloten om Tunesië te ontvluchten en naar Frankrijk te trekken. Het idee de rest van zijn leven te moeten doorbrengen in de stank en de bijtende dampen van een looierij, kon hij niet verdragen. Toen hij genoeg had gespaard, had hij het allergoedkoopste ticket ‘enkele reis’ voor de boot naar Marseille gekocht. Sicilië dat dichterbij was, had hij geschrapt toen iemand op de leerlooierij hem had verteld van een neef in die Franse stad die hem zou helpen. En zo gebeurde. In die dagen kon je gemakkelijk naar Europa reizen, zeker naar een groothaven die dagelijks schepen uit alle hoeken van de wereld ontvangt en waar het Zuiderse ‘leven en laten leven’ de nonchalante realiteit van elke dag is. Het was september 1978, hij was toen net 18 geworden, en was meteen overweldigd en verkocht door wat hij in die havenstad aan de Middellandse Zee allemaal zag en beleefde. De neef van zijn vriend uit de leerlooierij had hem niet alleen de eerste weken een dak boven het hoofd geboden, maar had hem ook aan werk geholpen. Niet langer in mensonterende omstandigheden, maar als portier in een moderne textielfabriek, in een industriezone net buiten de stad. Daar had hij ook Fatma, het meisje dat later zijn vrouw zou worden, leren kennen. Van zodra hij voet aan wal in Europa had gezet, had hij zich verbaasd over hoe vrij mannen en vrouwen met elkaar omgingen. In Tunis was dat al heel anders dan in zijn geboortedorp, maar hier leken er geen grenzen te bestaan. Weg hoofddoeken, vrouwen en mannen, ook moslims, die elkaar zomaar de hand drukten, een uitermate losse religieuze beleving. Het was even wennen, maar hij vond dat alles zonder meer geweldig. Hij voelde zich bevrijd, alsof hij voor het eerst in zijn leven frisse lucht inademde, alsof hij zuiver, koel water dronk.